Voor wie is het bedoeld: havo 5 en vwo 5/6
Niveau: niveau 3
Hoe lang duurt het: 5 x 2 lesuren
Wat heb je nodig: Een leeg word-document, een goed werkende internetverbinding en eventueel oortjes of een koptelefoon

Hoe werkt het?

Introductie
Welkom bij deze Verkenning Meertaligheid! Lees de informatie op deze pagina rustig door voordat je start met de verkenning. Als het goed is heb je eerder kennisclip 5 bekeken waarin de vraag ‘Hoe kunnen we het beste omgaan met meertaligheid?’ centraal stond. Als dat niet zo is, kun je de clip nu alsnog bekijken. In de clip heb je kennisgemaakt met onderzoekers van de Universiteit Utrecht die zich bezighouden met allerlei vraagstukken rondom meertaligheid, bijvoorbeeld taalbeleid in Nederland en daarbuiten, translanguaging (het combineren van elementen uit meerdere talen), het ontstaan van taalrepertoires (bijvoorbeeld via sociale media) en het aandragen van ‘oplossingen’ voor meertalige communicatie, zoals luistertaal. Je hebt daarnaast ook een alumnus van de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur aan het woord gehoord die momenteel werkt als docent Nederlands. Ook hij krijgt in de dagelijkse lespraktijk te maken met de uitdagingen op het gebied van meertaligheid. Maar wat weet jij zelf eigenlijk over meertaligheid? In deze verkenning ga je op onderzoek uit!

Wat ga je leren?
Deze verkenning over meertaligheid is onderdeel van PlusNederlands Lab. In vijf stappen verken je een deel van het onderzoeksgebied van de taalkunde dat zich bezighoudt met meertaligheid. Daarbij ga je je specifiek richten op één domein waarin meertaligheid een rol speelt en waar je zelf ook goed in thuis bent: het onderwijs. Je maakt kennis met actuele wetenschappelijke inzichten over meertaligheid in het onderwijs, je leert wat over bestaande onderzoeken en onderzoeksmethodes op dit gebied en je werkt toe naar een praktisch eindproduct in de vorm van een schrijfopdracht. Deze schrijfopdracht is een taalbeleidsplan waarin je alle opgedane kennis kunt toepassen en tegelijkertijd je schrijfvaardigheid kunt trainen. Na het afronden van deze verkenning weet je dus niet alleen hoe zo’n plan er inhoudelijk uit kan zien, maar ook wat de belangrijkste kenmerken van dit tekstgenre zijn en hoe je er zelf mee uit de voeten kunt.

Wat moet je doen?
In iedere stap van deze verkenning staat een ander onderwerp centraal. Je vindt er eerst in het kort wat achtergrondinformatie bij het onderwerp. Vervolgens ga je snel zelf aan de slag aan de hand van opdrachten. Voor die opdrachten moet je telkens het aangegeven materiaal raadplegen, bijvoorbeeld een artikel of een website, óf zelf naar interessant materiaal op zoek gaan. De kennis die je op die manier krijgt aangereikt, moet je daarna toepassen in uiteenlopende onderzoekstaken waarover je schriftelijk rapporteert. Je werkt elke opdracht uit in een word-document dat je voorziet van een titel met daarin de betreffende stap (1 tot en met 5). Deel je document in aan de hand van de opdrachten, dus werk bijvoorbeeld met aparte subtitels en alinea’s voor de verschillende taken en voorzie die van het opdrachtnummer. Uiteindelijk voeg je alle opdrachten samen in één groot portfolio dat ook het eindproduct van deze verkenning bevat. Het portfolio lever je in bij je docent Nederlands.

Is er ondersteuning?
Waarschijnlijk kun je eenvoudig je weg vinden in de verkenningen van PlusNederlands. Na het doorlopen van een stap kun je op ‘volgende’ klikken om door te gaan of op ‘vorige’ om nog eens terug te kijken naar wat eerder aan bod kwam. Materiaal dat je al hebt geraadpleegd blijft beschikbaar voor herlezing en natuurlijk kun je ook jouw eerder uitgewerkte opdrachten gebruiken in de stappen die volgen. Je gaat in deze verkenning individueel aan de slag. Natuurlijk mag je overleggen met medeleerlingen die ook PlusNederlands volgen, maar je werkt zelfstandig alle opdrachten uit. In de opdrachten zelf vind je telkens tips en links die je op weg helpen. Daarnaast vind je in stap 3 tot en met 5 ‘hulp-op-maat’-documenten. Deze document bevatten aanwijzingen die je kunnen helpen bij het afronden van de stappen. De opdrachten waarbij hulp-op-maat beschikbaar is zijn ‘vrijer’ dan de andere opdrachten. Je hoeft de documenten natuurlijk niet verplicht te gebruiken, maar als je ergens niet helemaal zelfstandig uitkomt en graag extra ondersteuning wilt, dan zijn ze gemakkelijk te raadplegen.

Aan de slag!
Zodra je op de button hieronder klikt, kom je terecht in stap 1. PlusNederlands Lab wenst je veel plezier en succes!

Ga naar stap 1

Stap 1: Is meertaligheid een kans of een obstakel?

Meertaligheid: wat is dat eigenlijk?
Zou jij jezelf meertalig noemen? Ben je opgegroeid met een andere moedertaal dan het Nederlands? Heb je in je thuisomgeving een andere taal dan je moedertaal vloeiend leren spreken? Of spreek je een aardig woordje Frans, Spaans of Duits door de lessen op school of je vakanties in het buitenland? Onderzoekers hanteren verschillende criteria als het gaat om meertaligheid. Voor de een geldt dat meertaligheid alleen opgaat als sprekers twee of meer talen op moedertaalniveau beheersen. Zij zijn dan zogenaamd ‘gebalanceerd tweetalig’. In de praktijk komt gebalanceerde tweetaligheid echter maar weinig voor en zullen sprekers altijd net iets vaardiger zijn in de ene taal dan in de andere. Maar hoe groot mag dat verschil zijn? Er zijn ook onderzoekers die vinden dat je al meertalig bent als je jezelf verstaanbaar kunt maken in een andere taal dan je moedertaal. In dat geval zou iemand die Frans op campingniveau beheerst of spreekt in ‘steenkolenengels’ dus ook meertalig zijn. En hoe zit het met dialectsprekers? Of met sprekers die ook straattaal (vloeiend) beheersen? Dialecten zijn immers ook talen, met een eigen woordenschat en grammatica, en hetzelfde geldt voor straattalen. Je ziet direct al dat meertaligheid een heel complex begrip is en dat het belangrijk is om goed te definiëren welke criteria je hanteert als je onderzoek doet naar dit thema.

Meertaligheid op school
Wanneer er op politiek niveau besluiten worden genomen over taal, bijvoorbeeld over meertaligheid, dan wordt ook wel gesproken over taalpolitiek of ‘taalplanning’. De komst van vluchtelingen zorgt vandaag de dag voor toenemende talige en culturele diversiteit in Nederland. De Nederlandse politiek hanteert op dit vlak een ideologie van ‘assimilatie’. Dat wil zeggen dat alle nieuwkomers in Nederland, ongeacht hun afkomst, het Nederlands – de dominante taal binnen de samenleving – moeten leren en dat hun moedertalen slechts worden ‘getolereerd’. In feite zijn hun ‘taalrechten’ dus beperkt. In het verleden, aan het einde van de jaren zestig, was de situatie anders. Een aantal nieuwkomers besloot toen taallessen in de moedertaal te gaan organiseren voor hun kinderen, buiten het reguliere basisonderwijs om. In eerste instantie waren die lessen gericht op een terugkeer naar het land van herkomst. Wanneer kinderen hun taalvaardigheidsniveau in de moedertaal zouden blijven ontwikkelen, zou dat hun re-integratie in het thuisland gemakkelijker maken. Doordat het aantal leerlingen explosief steeg, werd dit Onderwijs in de Eigen Taal en Cultuur (OETC) in 1974 opgenomen in de Nederlandse wetgeving onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap.

Het onderwijs in de eigen taal zorgde ervoor dat kinderen met een lagere sociaal-economische achtergrond een voorziening ter beschikking hadden die niet alleen hun terugkeer naar het land van herkomst kon bevorderen, maar die ook hun tweedetaalverwerving (het leren van het Nederlands) en hun schoolprestaties ten goede zou komen. Daarnaast zouden kinderen met een andere taalachtergrond dan het Nederlands hun taalvaardigheidsniveau in de moedertaal en hun identiteitsontwikkeling kunnen handhaven door dit vooruitstrevende programma. Door decentralisatie binnen de nationale overheid kwamen de belangrijkste taken rondom onderwijs in de moedertaal vanaf 1998 echter in handen van gemeenten, die er zelf een specifieke en passende invulling aan mochten geven. Het programma ging toen verder onder de naam Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT). Vanwege de hoge kosten en de gedachte dat het gebruik van andere moedertalen een goede tweedetaalverwerving van het Nederlands in de weg zou staan, werd het initiatief in 2004 afgeschaft.

‘Op school spreken we alleen Nederlands!’
Deze zogenaamde Dutch only approach staat eigenlijk haaks op wetenschappelijke inzichten over meertaligheid. Een goede beheersing van de moedertaal kan namelijk een stevige basis vormen om nieuwe talen te leren. Taalkundige Jim Cummins beschreef deze gedachte in het zogenaamde CUP-model (dat ook wel het ‘ijsbergmodel’ wordt genoemd). CUP staat voor Common Underlying Proficiency.

Dit model gaat ervan uit dat alle sprekers één bron gebruiken die de onderliggende basiskennis vormt voor vaardigheid in meerdere talen. De bron is namelijk taalonafhankelijk. Dat wil zeggen dat sprekers de basiskennis kunnen gebruiken voor het leren van andere talen naast de moedertaal, en ook dat een toename in de basiskennis het leren van die andere talen gemakkelijker maakt. Kinderen leren parallel aan hun taalontwikkeling bijvoorbeeld tellen en sommen maken, en verwerven kennis van bijvoorbeeld aardrijkskunde. Ze ontwikkelen hiervoor allerlei concepten in hun moedertaal. Die concepten zijn onderdeel van de basiskennis volgens het CUP-model. Bij het leren van een nieuwe taal hoeven ze de concepten niet opnieuw te verwerven, maar hoeven ze slechts ‘labels’ (termen voor die concepten) te leren. Mensen kunnen bovendien zonder problemen meer dan één taal opslaan in hun geheugen en gebruiken, onafhankelijk van hun intelligentie en zonder dat dit ten koste gaat van de taalvaardigheid in een van die talen. Het ontmoedigen van het gebruik van de moedertaal tijdens het leren van het Nederlands is op basis van het CUP-model dus zelfs onverstandig. Als de moedertaal niet voldoende ontwikkeld is, functioneert het hele taalsysteem minder goed. Kinderen die de mogelijkheid krijgen hun moedertaal te blijven spreken, zullen de doeltaal (bijvoorbeeld het Nederlands) waarschijnlijk sneller leren. Maar hoe kan zowel de moedertaal (of ‘thuistaal’) als de schooltaal (of ‘doeltaal’) worden opgenomen in het onderwijs? Hoe ziet de praktijk er op dit moment uit? Welke opvattingen heersen er binnen verschillende doelgroepen? In deze eerste stap van de Verkenning Meertaligheid ga je op zoek naar antwoorden op deze vragen.

Opdrachten

Lees het artikel ‘Waarom zijn we bang voor meertaligheid?’ van taalkundige Piet van Avermaet (2015) over de omgang met meertaligheid op Vlaamse scholen en beantwoord de volgende vragen:

  1. Op pagina 7 beweert Van Avermaet ‘dat we voorzichtig moeten zijn met een causale lezing van het verband tussen de taal die jongeren thuis spreken en hun schoolsucces’. Leg in je eigen woorden uit waarom en betrek in je antwoord het CUP-model van Jim Cummins waarover je eerder in stap 1 hebt gelezen.
  2. In het artikel wordt gesproken over een ‘taalbadmodel’ en een ‘tweetalig onderwijsmodel’ (p. 9). Beschrijf in je eigen woorden wat het verschil is tussen beide modellen.
  3. De gedachte dat het taalbadmodel ongelijkheid in de hand werkt, is volgens Van Avermaet nog geen vrijbrief om het tweetalige onderwijsmodel te omarmen (p. 9). Welke twee argumenten noemt hij die het tweetalige onderwijsmodel tegenspreken? Relateer je antwoord aan wat je al weet uit de kennisclip over meertaligheid.
  4. Van Avermaet pleit voor een nieuwe benadering van meertalig leren op school waarbij meertaligheid en het leren van het Nederlands als tweede taal hand in hand gaan (p. 10). Omschrijf in je eigen woorden wat Van Avermaet verstaat onder dit model van ‘functioneel veeltalig leren’. Doe dit vanuit drie verschillende perspectieven, namelijk de rol van de school, de docent en de leerlingen. Wat is de taak van deze drie ‘stakeholders’ bij het laten slagen van functioneel veeltalig leren?
  5. Van Avermaet beschrijft in zijn artikel een onderzoek van Pulinx, Agirdag en Van Avermaet waarbij ongeveer 700 docenten op 16 Vlaamse scholen in het secundaire onderwijs zijn bevraagd naar hun overtuigingen over meertaligheid. Tabel 1 (p. 8) toont de resultaten die een overwegend eentalig denken laten zien. Je gaat nu zelf een klein veldwerkonderzoekje uitvoeren waarbij je minimaal 10 personen (respondenten) de stellingen uit het onderzoek van Pulinx, Agirdag en Van Avermaet laat beantwoorden, maar nu in een Nederlandse context. In tegenstelling tot deze onderzoekers die met een vijfpuntsschaal werkten, hoef je alleen te peilen of de respondenten het met de stelling ‘eens’ of ‘oneens’ zijn. Je berekent vervolgens per stelling het percentage ‘eens’ en ‘oneens’. Komen de resultaten overeen met de resultaten die Van Avermaet in het artikel beschrijft? Je mag voor dit onderzoek docenten of leerlingen op school vragen om deel te nemen, maar bijvoorbeeld ook familie of vrienden. Beschrijf in je rapportage van de uitkomsten ook wat de kenmerken van de respondenten zijn (aantal, geslacht, leeftijd en beroep). Je kunt hier het document met de stellingen downloaden.

Verwerk je antwoorden op de vragen van stap 1 van deze verkenning in een schriftelijk verslag van ongeveer 1,5 pagina. Dit is het begin van je portfolio.

In deze eerste stap van de Verkenning Meertaligheid heb je geleerd dat een positieve benadering van meertaligheid in het onderwijs geen vanzelfsprekendheid is. Integendeel: er valt nog een wereld te winnen als het gaat om het benutten van meertalige kennis in plaats van meertaligheid te zien als een obstakel dat leidt tot taalachterstanden in het Nederlands. In stap 2 verken je enkele cruciale inzichten op het gebied van meertaligheid die je kunnen helpen je te positioneren in discussies over meertaligheid in het onderwijs. Je maakt kennis met een aantal educatieve materialen dat het gebruik van thuistalen (moedertalen) in het onderwijs wil stimuleren.

Stap 2: Cruciale inzichten over meertaligheid

Het gebruik van thuistalen in het onderwijs
In stap 1 heb je je verdiept in onderzoek naar meertaligheid in het Vlaamse onderwijs. Je hebt niet alleen kennisgemaakt met actuele wetenschappelijke inzichten met betrekking tot dit thema, maar ook zelf een klein praktijkonderzoekje uitgevoerd naar overtuigingen over meertaligheid in het onderwijs. Volgens het onderzoek van taalkundige Van Avermaet kan de thuistaal een steiger zijn voor het leren van een nieuwe taal en het leren in een nieuwe taal. Anderstalige kinderen hebben weliswaar kennis van het Nederlands nodig om maatschappelijk te kunnen functioneren en kennis te kunnen ontsluiten, maar het spreken van de thuistaal is óók cruciaal voor hun talige en persoonlijke ontwikkeling. In de onderstaande kennisclip vertelt Van Avermaet zelf over zijn bevindingen. Hij blikt terug op het onderzoek onder leerkrachten dat je in stap 1 al hebt gezien, maar vertelt ook wat meer over een vierjarig onderzoek naar het effect van thuistaalgebruik op de ontwikkeling van het Nederlands. Je mag de kennisclip in zijn geheel bekijken, maar kijk in ieder geval tot 6:19 minuten.

In stap 2 van deze verkenning maak je kennis met nog meer cruciale inzichten over meertaligheid die van pas kunnen komen in het onderwijs. Je gaat ook zelf op zoek naar materialen die kunnen helpen meertaligheid een plaats te geven in de dagelijkse lespraktijk. Daarbij ga je niet alleen ontdekken wat de sterke punten zijn van die materialen volgens een wetenschappelijk perspectief, maar jouw docent Nederlands ook zo goed mogelijk adviseren over welke materialen hij/zij zelf in zou kunnen zetten in de les.

Opdrachten

Maak de volgende drie opdrachten. Per opdracht is aangegeven welk onderzoeksmateriaal je moet raadplegen.

  1. Download dit document met daarin 10 cruciale inzichten over meertaligheid. Lees de inzichten nauwkeurig door. Kies één inzicht dat voor jou de grootste eye-opener is, dat wil zeggen: iets wat jou is opgevallen omdat je het nog niet wist of dacht dat het anders zou zijn, en waardoor jouw visie op het vakgebied is veranderd. Beschrijf jouw eye-opener in 200 à 300 woorden aan de hand van wat je al eerder wist over het onderwerp.
  2. Bezoek nu deze Vlaamse website over meertaligheid. In het keuzemenu zie je verschillende onderwerpen waarover informatie beschikbaar is. Klik op het onderwerp ‘talenbeleid’. Op deze pagina staat de vraag centraal hoe je een nieuwe visie op meertaligheid op jouw school kunt integreren. Ga via het kader ‘verkennen’ door naar het onderwerp ‘talensensibilisering’ en lees de bronkaart die daarbij hoort. Beschrijf nu in jouw eigen woorden (± 200) wat talensensibilisering inhoudt. Waarom is dit begrip zo belangrijk bij het ontwikkelen van taalbeleid?
  3. Ga vervolgens naar de pagina ‘Aan de slag’ op dezelfde website. Je komt nu terecht in een databank met verschillende materialen rondom meertaligheid, van folders tot publicaties, boeken en lesmaterialen. Aan de linkerkant van de pagina kun je filters instellen. Vink bij ‘voor wie’ de doelgroep ‘jongeren’ aan. Je krijgt nu alleen materialen te zien die geschikt zijn voor het voortgezet onderwijs. Bekijk de zoekresultaten om een idee te krijgen van wat er zoal is. Kies vervolgens drie materialen uit die jou het meeste aanspreken en geef van die drie materialen een korte omschrijving. Je richt je in jouw omschrijving tot je docent Nederlands. Probeer je teksten kort te houden (± 100 woorden per tekst) en aan de hand van de kennis over meertaligheid die je hebt opgedaan, goed te onderbouwen waarom je deze drie materialen aanraadt. Zorg dat jouw tekst enthousiasmerend en overtuigend is, zodat de docent Nederlands na het lezen ook bereid is om met deze materialen te gaan werken!

De schriftelijke uitwerking van de opdrachten voeg je toe aan je portfolio.

In stap 2 van deze Verkenning Meertaligheid heb je meer geleerd over hoe meertaligheid in het onderwijs kan worden benut. Je hebt niet alleen theoretische kennis verworven, maar ook een aantal praktische initiatieven verkend. In de volgende stap van deze verkenning ga je vanuit een Europees perspectief naar meertaligheid kijken en ontdek je hoe grootschalige onderzoeksprojecten in elkaar zitten.

Stap 3: Grootschalige onderzoeksprojecten leren kennen

Meertalige communicatie in Nederland en Europa
Dat meertaligheid niet meer weg te denken is uit de hedendaagse maatschappij, geldt natuurlijk niet alleen voor Nederland en Vlaanderen maar ook voor andere landen. Overal bloeien ‘meertalige steden’ op en dat heeft consequenties voor de communicatie tussen burgers onderling. Hoe ziet die meertalige communicatie eruit, binnen Nederland maar ook binnen Europa? Door de jaren heen zijn er verschillende wetenschappelijke projecten opgestart die de omgang met meertaligheid in kaart brengen of hebben gebracht, zowel nationaal als internationaal. Wetenschappelijk onderzoek kan helpen bij het verzamelen van goede initiatieven en het uitbrengen van goed advies over manieren waarop meertalige kennis in de maatschappij (nog) beter kan worden benut dan nu het geval is. In deze stap ga je één zo’n project wat nauwkeuriger bekijken, namelijk het project Languages in Urban Communities – Integration and Diversity for Europe (LUCIDE) dat is uitgevoerd in de periode 2011-2014.

LUCIDE Toolkits
Zoals uit de naam al blijkt is LUCIDE een internationaal project, waarbij wetenschappers uit verschillende landen onderzoek hebben gedaan naar meertaligheid in grote steden. Daarbij hebben ze geïnventariseerd hoe meertaligheid in verschillende domeinen wordt benut, zoals het bedrijfsleven, de gezondheidszorg, het onderwijs en de publieke sector. Alle goede ideeën die ze vonden, hebben ze gebundeld in zogenaamde ‘toolkits’. De toolkits laten zien hoe meertaligheid een positieve bijdrage kan leveren aan communicatie in die verschillende domeinen. Hoe kan meertaligheid bijvoorbeeld de inzetbaarheid van werkzoekenden op de arbeidsmarkt vergroten? Hoe kan een bedrijf profiteren van de meertaligheid van haar werknemers, bijvoorbeeld richting klanten of bij het veroveren van een internationaal marktaandeel? Welke strategieën kunnen ervoor zorgen dat communicatie in de gezondheidszorg verbetert, bijvoorbeeld tussen ziekenhuispersoneel en patiënten? De praktijkvoorbeelden uit andere landen kunnen ons helpen om ideeën en tips op te doen waarmee we ook in onze samenleving meertaligheid optimaal kunnen benutten. Wat goed werkt in andere landen (de zogenaamde good practices) kunnen we hier ook toepassen! In de opdrachten van deze stap verken je wat de kenmerken zijn van grootschalig onderzoek en ga je zelf op zoek naar good practices rondom meertaligheid in het domein onderwijs.

Opdrachten

  1. Bekijk de (Engelstalige) website van LUCIDE. Lees in ieder geval de pagina over de achtergrond van het project en bestudeer globaal andere informatie die jou relevant lijkt. Welke steden zijn onderzocht? Welke Nederlandse stad was bij het project betrokken? Hoe werd het project gefinancierd?
  2. Download nu het LUCIDE city rapport van het onderzoek in Utrecht en beantwoord de volgende vragen:
    1. Ga naar pagina 10 van het rapport (pagina 12 in de download). Het project maakt onderscheid tussen ‘multilingualism’ en ‘plurilingualism’. Omschrijf in jouw eigen woorden wat precies het verschil is tussen deze twee termen.
    2. Lees nu paragraaf 3.1 van het rapport (‘Data collection’). In het project wordt gesproken over een ‘secundaire dataverzameling’ en een ‘primaire dataverzameling’. Waarin verschilt de primaire dataverzameling van de secundaire dataverzameling? Beantwoord de vraag aan de hand van de volgende drie punten: 1) fase in het onderzoek, 2) methode van dataverzameling, en 3) doel van de dataverzameling. Waarom zou gekozen zijn voor de termen ‘secundair’ en ‘primair’, denk je?
    3. De uitkomsten van een grootschalig onderzoeksproject kunnen op verschillende manieren worden verspreid. Dit wordt ook wel ‘disseminatie’ genoemd. Op welke manieren, naast de toolkits, zijn de uitkomsten van het LUCIDE project nog meer naar buiten gebracht?
  3. De toolkits van LUCIDE zijn in veel talen beschikbaar, waaronder het Nederlands. Download de Nederlandstalige toolkit ‘Meertaligheid in het onderwijs – twee- en meertalige leerders’. Lees vervolgens aandachtig de eerste twee pagina’s door, waarop de belangrijkste feiten, uitdagingen en voordelen van meertaligheid in het onderwijs in het kort worden beschreven. Vanaf pagina 3 worden ideeën en voorbeelden uit verschillende steden aangehaald die kunnen helpen bij het beter benutten van meertaligheid. De ideeën en voorbeelden zijn onderverdeeld in verschillende doelgroepen: docenten, schoolleiders, ouders, en pabo’s en lerarenopleidingen. Selecteer voor de eerste drie doelgroepen per doelgroep één idee dat je het beste vindt en dat je zou willen implementeren op jouw school. Beargumenteer per idee waarom je dat idee zo goed vindt en doe dat aan de hand van de inzichten over meertaligheid die je hebt opgedaan in de eerste twee stappen en in de inleiding (eerste twee pagina’s) van deze toolkit.
  4. Zoek tot slot op internet zelf naar één ander project (nationaal of internationaal) over meertaligheid in het onderwijs (je mag hulp-op-maat gebruiken). Bekijk dit project niet in detail, maar verzamel de belangrijkste informatie aan de hand waarvan je een korte beschrijving kunt geven. Zorg dat in je beschrijving in ieder geval de volgende informatie is opgenomen:
    1. Door wie wordt het project uitgevoerd?
    2. Waar wordt het project uitgevoerd?
    3. Door wie wordt het project gefinancierd?
    4. Wat is het belangrijkste doel van het project? Wie is de doelgroep?
    5. Hoe worden de resultaten van het project verspreid? Je hoeft niet alle manieren te noemen, maar geef twee of drie voorbeelden.
    6. Wat levert het project uiteindelijk op? (Bijvoorbeeld een concreet product ter bevordering van meertaligheid, een advies aan beleidsmakers, …)

Verwerk je antwoorden op de bovenstaande vragen in een kort verslag van maximaal 2 pagina’s. Voeg het verslag toe aan je portfolio.

Hulp-op-maat

Kom je er niet uit met behulp van Google of weet je niet welk project je moet kiezen voor deze opdracht? Bekijk dan deze suggesties eens.

In stap 3 van deze Verkenning Meertaligheid heb je kennisgemaakt met (inter)nationale projecten ter bevordering van meertaligheid (in het onderwijs). Je hebt nu beter zicht gekregen op de aard en de doelstellingen van dit type onderzoek en de relatie met de praktijk. Grootschalige onderzoeksprojecten als deze brengen vaak professionals uit verschillende vakgebieden bij elkaar. Meestal zijn er niet alleen wetenschappers van de universiteit bij betrokken, maar ook bestuurlijke organen zoals de Europese Commissie of de nationale overheid, onderwijsdeskundigen en beleidsmakers. De resultaten uit grote onderzoeksprojecten liggen idealiter aan de basis van nieuwe beleidsteksten. In stap 4 ga je verkennen hoe beleidsteksten er precies uitzien. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van dit tekstgenre?

Stap 4: De beleidstekst als genre verkennen

Wat zijn de kenmerken van een goede beleidstekst?
Voor het schrijven van een goede beleidstekst moet je over meer competenties beschikken dan alleen schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid. In de eerste plaats moet de tekst natuurlijk helder, begrijpelijk en gestructureerd zijn, maar er zijn ook andere voorwaarden. Het bepalen van beleid draait immers om het geven van een advies. Zo moet je in staat zijn om de meest relevante informatie ten aanzien van een onderwerp beknopt en toegankelijk te verwoorden, zodat de lezer (die al deze kennis nog niet heeft) de informatie kan begrijpen. Ook moet je ervoor zorgen dat de lezer gemakkelijk zijn weg kan vinden in de tekst, bijvoorbeeld door gebruik te maken van alinea’s en kopjes. Verder is het natuurlijk goed als je tekst niet alleen informatief is, maar ook overtuigend. Je wilt de lezer immers overtuigen van jouw inzichten, zodat hij of zij instemt met de aanbevelingen die je doet. Tot slot moet je beschikken over een groot probleemoplossend vermogen. Al voordat je begint met het schrijven van de tekst moet je signaleren waar precies het probleem ligt en wat voor informatie je gaat verzamelen om dat probleem zichtbaar te maken. Wanneer het gaat over de omgang met meertaligheid op school moet je bijvoorbeeld eerst in kaart brengen hoe de situatie nu is. Wat gaat goed en wat kan beter? Als je weet waar de uitdagingen en verbeterpunten liggen, kan je gericht op zoek gaan naar informatie die je helpt bij het bedenken van een plan van aanpak om de situatie positief te veranderen.

In deze opdracht ga je eerst zelf verkennen hoe een goed taalbeleidsplan eruitziet. Dit doe je door minimaal twee taalbeleidsplannen globaal te bekijken en de belangrijkste kenmerken van deze tekstsoort op een rijtje te zetten. Deze kenmerken noemen we ook wel ‘genrekenmerken’. Let hierbij niet alleen op de structuur van de tekst (de manier waarop deze is opgebouwd via verschillende onderdelen), maar ook op de schrijfstijl ervan. Door te bestuderen wat de kenmerken zijn van een beleidstekst, ontdek je direct wat je moet kunnen als je er zelf een wilt schrijven.

Opdrachten

Zoek op internet naar een taalbeleidsplan (Engels: language policy), bijvoorbeeld over het Standaardnederlands, over het gebruik van andere talen dan het Nederlands of over het gebruik van Engels op de Universiteit. Download daarnaast in ieder geval het beleidsplan 2015-2020 van de Taalunie.

Nu is het de bedoeling dat je deze documenten globaal bekijkt en met elkaar vergelijkt. Je hoeft ze dus niet helemaal te lezen; oriënterend lezen is voldoende. Stel eerst vast wat het onderwerp is van de tekst en hoe deze in grote lijnen is opgebouwd (denk aan titel, inleiding, hoofdstukken, inhoudsopgave, …). Bekijk de tekst vervolgens wat meer in detail: welke schrijfstijl kun je ontdekken? Gebruikt de schrijver lange of juist korte zinnen? Zijn dit vooral actieve of passieve (lijdende vorm) zinnen? Hoe gaat de schrijver om met het gebruik van voorzetsels en verwijswoorden?

Zet vervolgens op een rijtje aan welke genrekenmerken een beleidstekst volgens jou moet voldoen. Schrijf bovenaan welke beleidsteksten je hebt gebruikt om te komen tot deze lijst. Je kunt dit document met kenmerken gebruiken wanneer je aan de slag gaat met je eigen tekst in stap 5. Je levert de schriftelijke uitwerking van opdracht 4 uiteindelijk samen met de andere opdrachten in bij je docent Nederlands als onderdeel van het portfolio.

Hulp-op-maat

Vind je het moeilijk waar je precies op moet letten bij het selecteren van de genrekenmerken? Download dan dit document waarin je een aantal aanwijzingen vindt dat je verder op weg kan helpen.

Nadat je in stap 4 in kaart hebt gebracht waar een goed beleidsstuk aan moet voldoen, heb je voldoende bagage om zelf aan de slag te gaan. In stap 5 sluit je deze verkenning af met het eindproduct: een taalbeleidsplan voor jouw school!

Stap 5: Schrijfopdracht

Schrijf zelf een beleidstekst voor jouw school
In deze laatste stap van de Verkenning Meertaligheid ga je toepassen wat je in de vorige stappen hebt geleerd. Dit doe je via een schrijfopdracht, namelijk het schrijven van een taalbeleidsplan voor jouw school. Wat voor adviezen zou jij de schoolleiding geven op basis van de inzichten die je hebt opgedaan? Hoe kan jouw school het beste omgaan met meertaligheid? Wat voor maatregelen zou je nemen, bijvoorbeeld op het gebied van ruimte voor het spreken van andere moedertalen dan het Nederlands, voor het bespreken van talige en culturele diversiteit in de klas of voor het bieden van extra ondersteuning aan leerlingen die het Nederlands als tweede taal leren?

Bij deze afsluitende opdracht kun je de uitwerkingen van de opdrachten uit de eerdere stappen als inspiratie gebruiken. Je hebt via die opdrachten niet alleen wetenschappelijke inzichten opgedaan over meertaligheid in het onderwijs, maar je hebt ook good practices verzameld op dit gebied. Je kunt die kennis nu inzetten om een goed onderbouwd standpunt in te nemen over de manier waarop jouw school meertaligheid kan benutten.

Opdrachten

Schrijf zelf een taalbeleidsplan voor jouw school dat specifiek ingaat op het beleid ten aanzien van meertaligheid. Baseer je bij het schrijven van deze tekst op de inzichten die je hebt opgedaan in deze verkenning. Maak daarnaast gebruik van de lijst met genrekenmerken die je zelf hebt opgesteld. Je kunt ook de hulp-op-maat-documenten gebruiken als je meer ondersteuning wilt. Let erop dat je tekst niet te lang is, maar kijk hoeveel ruimte je nodig hebt om jouw punt te maken. Je kunt je eigen richtlijn en opmaak hanteren, maar ga ervan uit dat een korte beleidstekst van 3 à 5 pagina’s volstaat. Een te lange tekst is belastend voor de lezer en kan ervoor zorgen dat de begrijpelijkheid en overtuigingskracht minder wordt!

De beleidstekst van opdracht 5 voeg je als eindproduct toe aan het portfolio dat je in deze verkenning hebt opgebouwd, samen met de lijst genrekenmerken uit opdracht 4. Je levert het porfolio in bij je docent Nederlands.

Hulp-op-maat

  • Wil je voordat je begint met het schrijven van je eigen tekst controleren of je op het goede spoor zit met betrekking tot de kenmerken van dit tekstgenre? Download dan dit document waarin je een opzet vindt van een lijst met genrekenmerken die je kunt vergelijken met die van jou uit stap 4.
  • Heb je meer sturing nodig bij het schrijven van jouw eigen tekst? Twijfel je of je de juiste tekstopbouw hanteert? Download dan dit document waarin je een tekstschema vindt dat je meer vertelt over de volgorde waarin je de informatie kunt presenteren.

Tot slot
In deze verkenning heb je een deel van het wetenschapsgebied van de Neerlandistiek ontdekt. Je hebt gezien dat meertaligheid geen obstakel is, maar een kans die in het onderwijs benut zou moeten worden. Vaak heb je zelf niet door dat je over een hoop onbewuste taalkennis beschikt die je kan helpen bij het leren van nieuwe talen én bij het doorgronden van het Nederlands. Meertaligheid zou daarom beter gezien kunnen worden als een voorsprong, dan als een achterstand. Bovendien is het aansnijden van een onderwerp als meertaligheid zinvol voor het bespreken van talige en culturele diversiteit in de klas. Door diversiteit bespreekbaar te maken, kun je onderling begrip versterken. Zo heb je bijvoorbeeld ontdekt dat taal meer is dan een communicatiemiddel; je kunt er ook je cultuur en identiteit mee uitdragen. Al die kennis komt van pas als je je in de toekomst wilt kunnen positioneren in discussies over diversiteit in de Nederlandse taal en cultuur. Deze verkenning heeft je niet alleen een vaardiger onderzoeker gemaakt, maar heeft je ook laten oefenen met het vertalen van wetenschappelijke inzichten naar de praktijk!

Wil je meer weten over het thema meertaligheid? Heb je interesse om je profielwerkstuk bij dit thema te laten aansluiten? Kijk dan eens op de website van Profielwerkstuk Taalkunde voor meer inspiratie!

Deze verkenning is ontwikkeld door Kristel Doreleijers.

Meer lezen?

Berkenbosch, R. & Koetschenruijter, W. (2013). Schrijven van beleidsnotities. Handleiding voor het opstellen van korte adviezen over beleid. Groningen: Noordhoff Uitgevers.

Jansen, M. (2018). Scholen moeten toe naar een meertalige aanpak. NEMO Kennislink, 12 juli 2018. Via: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/scholen-moeten-toe-naar-een-meertalige-aanpak/

Nortier, J. (2009). Nederland meertalenland: feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid. Amsterdam: Uitgeverij Aksant.